Ik ben als wijkverpleegkundige verbonden aan het geheugenteam. Ik coördineer de zorg bij een echtpaar dat ik al jaren ken. Meneer en mevrouw zijn allebei van hoge leeftijd. Meneer is bekend met dementie en mevrouw heeft vooral lichamelijke klachten. Samen zijn ze één, zoals mevrouw altijd zegt. Zij wonen in een groot huis met trappen, die niet bepaald geschikt zijn voor mensen met mobiliteitsproblemen. Zij willen al jaren weinig hulp of ondersteuning, zij doen het samen. Tot een paar weken geleden waren zij daar ook altijd van overtuigd. Mevrouw beseft dat zij moet nadenken over de toekomst, vooral omdat meneer door de dementie dit inzicht niet heeft. Alleen ging de tijd sneller dan dat zij zelf hadden gewild.

GevallenHet is zaterdagochtend en ik krijg telefoon van een collega. Een cliënt van het geheugenteam is gisteravond en vanochtend gevallen. Aan de eerste val heeft meneer niets overgehouden, maar de tweede val heeft een snee in zijn nek veroorzaakt. Ambulance broeders zijn langs geweest om de snee te verzorgen. De broeders vonden de situatie erg zorgelijk en hebben overlegd met de huisartsenpost voor opname. Mevrouw heeft meneer al enkele keren ondersteund wanneer hij bijna viel. Daardoor heeft zij nu veel rugklachten. De huisarts van de huisartsenpost wil het weekend aankijken, zodat er maandag weer overleg kan zijn met de eigen huisarts. Diezelfde dag gaan collega’s in de middag langs om te kijken hoe het met hun gaat. Meneer zit in de stoel, reageert minder, ziet erg wit en zijn pols is blauw en dik. Terwijl zij meneer op de toilet zetten, wordt hij zelfs agressief. Iets wat meneer in de al die jaren nog nooit is geweest. De huisartsenpost wordt opnieuw benaderd en zij komen weer langs. Ze schrijven haldol druppels voor meneer en pijnstilling voor mevrouw, maar ook nu nog geen opname.

Niet tot last zijnIn de avond ga ik voor het begin van mijn dienst langs voor controle. Meneer zit in zijn stoel in de woonkamer en is rustig. Mevrouw loopt rond maar heeft veel pijn, waardoor zij wankelt. Zij wil geen rollator gebruiken. Ik spreek met hun af dat ik later op de avond terugkom om de avondzorg te geven. Rond 21.30u ga ik weer langs, een neef is nu aanwezig. Meneer is vooral beurs maar kan alles bewegen. Samen met een collega ondersteunen wij hem met omkleden en leggen hem op bed. Meneer kan nu weer redelijk staan en lopen. Mevrouw is standvastig als altijd, dat zij geen hulp wil, maar ik weet haar toch te overtuigen dat zij deze hulp nu echt mag ervaren. Mevrouw heeft snel het idee dat zij anderen tot last is. Maar gezien haar pijn is het nu onverantwoord dat zij het alleen doet. Ik neem afscheid van het echtpaar en hoop dat zij nu wel weer een rustige nacht hebben.

Dit kan zo niet langerZondag heb ik weer avonddienst en ik schakel ‘s middags met een collega hoe de stand van zaken is. Meneer is weer iets hersteld. Hij kan weer beter staan dus hij heeft maar ondersteuning van 1 persoon nodig. ‘s avonds is een buurvrouw aanwezig, die mevrouw al heeft ondersteund met omkleden. Meneer gaat toch weer wat minder soepel staan. Bij mevrouw is ‘s middags voor de zoveelste keer het in de rug geschoten. Dit is een situatie die zo niet lang door kan gaan. Ik geef door aan de collega van de volgende dag dat ze contact moet opnemen met de huisarts om de situatie te bespreken. Mevrouw heeft nog de hoop dat als haar rugpijn over is, dat zij de zorg van haar man weer op kan pakken. Maar van binnen weet zij ook beter.

CrisisopnameDe volgende dag regelt de huisarts een crisisopname voor meneer. Ze kunnen meneer waarschijnlijk niet in de buurt plaatsen. Het trieste is dat wij juist de afgelopen weken bezig waren om te bespreken en regelen waar het echtpaar naar toe zouden willen. Omdat vooral mevrouw wel wist dat zij niet lang meer in dat huis zouden kunnen wonen. Een situatie die zeker niet uniek is en steeds vaker voorkomt.

Geschreven door Tanja de Vos. Tanja is wijkverpleegkundige bij ZZG zorggroep, ambassadeur voor de wijkverpleegkundige en kerngroep lid NWG.